Voor cliënten die gebruik maken van diverse hulpmiddelen is het van belang dat deze op elkaar zijn afgestemd. Wanneer door interventie van de orthopedisch technicus/orthopedisch schoentechnicus dit niet meer het geval is, moet deze adequaat kunnen doorverwijzen naar deskundigen binnen andere disciplines (adaptatieadviseur, ergotherapie, wmo consulent e.d.) Het gaat hier om cliënten met functiebeperkingen in het bewegingsapparaat. Het hebben van kennis en enige vaardigheid met betrekking tot mobiliteits- en transferhulpmiddelen maakt dat de beginnend beroepsbeoefenaar breder inzetbaar is bij deze meer complexe doelgroepen.
De orthopedisch technicus / schoentechnicus krijgt vaak te maken met mobiliteits- en transferhulpmiddelen, zoals rolstoelen, scootmobielen, tilliften en loophulpmiddelen die ingezet kunnen worden bij cliënten met functiebeperkingen. In dit keuzedeel verwerft de beginnend beroepsbeoefenaar kennis van functie en eigenschappen van deze hulpmiddelen. Daarnaast wordt hij zich bewust van mogelijke aanpassingen die aan deze hulpmiddelen gedaan dienen te worden naar aanleiding van de gevolgen van zijn eigen werk (Orthopedische Techniek /Orthopedische Schoentechniek) voor de zit en/of loopsituatie van de cliënt. Indien dat het geval is, kan hij kleine aanpassingen mogelijk zelf uitvoeren. Bij grotere aanpassingen dient hij door te verwijzen naar een collega uit een aanpalend vakgebied (ergotherapeut, adaptatieadviseur e.d.).